Er was eens, heel lang geleden, een VARA-programma dat Kopspijkers heette, en dat elke week werd afgesloten door drie cabaretiers die komisch bedoeld commentaar op het nieuws gaven. Dat panel moest in 2001 voor de zoveelste keer worden vernieuwd, omdat het bestaande drietal ermee ophield. Jack Spijkerman, presentator en programmamaker, kon geen vervangers vinden.
En toen kwam Owen Schumacher, die al meewerkte aan de radiopendant Spijkers met koppen, met het idee om voortaan de mensen in het nieuws – politici, kunstenaars, tv-sterren – via imitaties zelf aan het woord te laten. Op de radio ging dat immers reuze aardig. Spijkerman zag er niet zo veel in, maar – en dat strekt hem tot eeuwige eer – hij vond dat ’t maar eens geprobeerd moest worden. Als het niet zou lukken, konden ze altijd wel weer iets anders verzinnen. De stand-up comedian Owen Schumacher haalde vervolgens de acteur Paul Groot erbij, en samen vormden ze de kern van het populairste cabaretpanel dat Kopspijkers ooit had gehad. Met onder meer als gevolg dat het programma in 2003 met de Zilveren Nipkowschijf werd bekroond.
Toch werd hier en daar nogal sceptisch gereageerd, toen Schumacher en Groot in 2004 hun overstap naar de AVRO bekendmaakten. Zouden ze wel in staat zijn om op basis van één kunstje – weliswaar tot in de perfectie uitgevoerd, maar toch: één kunstje – een heel programma te creëren? Een kwartiertje als onderdeel van Kopspijkers was heel geestig, maar een compleet programma?
Schumacher en Groot hebben moeten zoeken naar de beste vorm. Vooral de tijdloze filmpjes waren in het begin, in het najaar van 2004, nog lang niet allemaal raak. Maar meteen al, als er prominente Nederlanders werden getypeerd, voldeed Koefnoen ten volle aan de eis die ooit is geformuleerd door de makers van het Engelse programma Spitting Image: de machthebbers door hun eigen redeneringen door de mand laten vallen.
En allengs begonnen ze ook andere vormen te introduceren, zoals de quasi-candid camera die prins Bernhard in de paleistuin betrapte op een ontmoeting met de dood, of hun vroegere chef Jack Spijkerman die van John de Mol moest leren golf spelen. Zelfs de imitaties lieten nog ruimte voor nieuwe variaties, zoals bleek toen we zagen hoe wijlen Martin van Amerongen een onthullend interview maakte met wijlen prinses Juliana. Terwijl het natuurlijk best aardig is een parodie op Gordon en Gerard Joling te maken, maar de voosheid van de heren krijgt des te meer reliëf als ze in Koefnoen bij de Hofstadgroep over de vloer komen.
Koefnoen is daardoor veel meer dan een imitatieprogramma geworden. Het is een graadmeter voor de tijdgeest, die verder gaat dan de pure actuele satire. Het yuppenpaar dat Paul Groot samen met Plien van Bennekom speelt, reageert niet op het nieuws van die week, maar laat genadeloos het ongeduld en het materialisme van deze tijd zien. Mede dankzij een groep voortreffelijke collega’s – schrijvers èn spelers – hebben Groot en Schumacher aangetoond dat ze als programmamakers volkomen op eigen benen kunnen staan. Koefnoen heeft zich bewezen. Des te mooier dat de Nipkow-jury niet eens wist wat ze intern tegen de AVRO hebben gezegd toen ze begonnen: dat dit programma pas in het derde seizoen de goede vorm zou vinden. Welnu: de Nipkowschijf is Koefnoen toegekend in het derde seizoen.
Met andere woorden: Groot en Schumacher zijn geen snelle succesjagers. Ze kiezen niet voor de makkelijkste weg, en dat zal dus ook niet altijd de allerhoogste kijkcijfers opleveren. Maar dat is voor de publieke omroep een reden te meer om trots op hen zijn.